Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ti·rail·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tirailleren
tirailleerde
getirailleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

tirailleren [2]

  1. inergatief (militair) in verspreide gevechtsorde strijden
    • De Generaal gaf bevel om de brug der Hulppoort, welke slechts voor een gedeelte afgebroken was, geheel te slechten; voorts werd er gedurende den geheelen dag sterk getirailleerd, [3] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. tirailleren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. De citadel van Andwerpen
    George Anne Christiaan Willem marquis de Thouars
    1835