• tier·cé
  • uit het Frans
enkelvoud meervoud
naamwoord tiercé tiercés
verkleinwoord

de tiercém

  1. (sport) weddenschap waarbij men gokt wie de eerste drie zijn van een race; oorspronkelijk weddenschap waarbij men gokt op drie paarden
     Als OPQS alles onder controle kan houden tot de laatste keer Molenberg en Haaghoek, dan denk ik dat ze gewonnen spel hebben. Maar het blijft opletten. Mijn tiercé: 1. Boonen, 2. Roelandts, 3. Langeveld en 4. Kristoff.[1]
21 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    jvh
    “Johan Museeuw: 'Wind valt hier mee'” (01/03/2014), De Standaard
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be