• tidt
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord tíðr.

tidt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van [[{{{1}}}#Nynorsk|{{{1}}}]]
stellend vergrotend overtreffend
tidt tidare tidast


tidt

  1. vaak, dikwijls
    «Folk gløymer tidast dette.»
    Mensen vergeten dat vaak.