• thuis·naai·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisnaaister thuisnaaisters
verkleinwoord

de thuisnaaisterv

  1. iemand die, tegen betaling, thuis naaiwerk verricht
     Ze voorzag in haar levensonderhoud als schoonmaakster in het Centralhotellet in de dichtbijgelegen stad Kramfors, als thuisnaaister en door de bovenverdieping te verhuren, deze keer aan een buitengewoon welgestelde huurder die drie keer zoveel betaalde als de anderen.[1]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535