thuisnaaister
- thuis·naai·ster
- samenstelling van thuis zn en naaister zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisnaaister | thuisnaaisters |
verkleinwoord |
de thuisnaaister v
- iemand die, tegen betaling, thuis naaiwerk verricht
- ▸ Ze voorzag in haar levensonderhoud als schoonmaakster in het Centralhotellet in de dichtbijgelegen stad Kramfors, als thuisnaaister en door de bovenverdieping te verhuren, deze keer aan een buitengewoon welgestelde huurder die drie keer zoveel betaalde als de anderen.[1]
- Het woord thuisnaaister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535