Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisloosheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de thuisloosheidv

  1. het thuisloos zijn
    • De thuisloosheid van de hard werkende ouders zorgde ervoor dat zij hun kinderen weinig zagen. 

Gangbaarheid

Meer informatie