• the·a·ter·be·zoe·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord theaterbezoeker theaterbezoekers
verkleinwoord theaterbezoekertje theaterbezoekertjes

de theaterbezoekerm

  1. iemand die naar een theatervoorstelling gaat
     Neem me niet kwalijk, Tonio, maar je doet me toch een beetje denken aan zo'n theaterbezoeker uit primitieve tijden.[2]
     Regisseur en artistiek leider Jos Thie zegt dat "opnieuw pijnlijk zichtbaar wordt dat ook de theaterbezoeker minder geld uitgeeft". Ook twee andere producties 'Veel gedoe om niks' en 'Rain Man' van De Utrechtse Spelen lopen niet goed. Daar is bij elkaar een tekort van 9 ton.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Opera Soestdijk financieel debacle” (06-09-2012), NOS