• te·rug·zen·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord terugzending terugzendingen
verkleinwoord

de terugzendingv

  1. het terugsturen van iets naar de plaats waar het vandaan gekomen is
     Sietsma wijst op dozen en verpakte objecten, terwijl hij langs schaalmodellen van vrolijk gekleurde Fokker-vliegtuigen wandelt. "De verschillende bruiklenen uit Nederland, België, Duitsland en Frankrijk staan hier klaar voor terugzending zodra dat weer mogelijk is. Als wij op 4 juni weer open gaan betekent het dus wel dat we een verlengde expositie hebben met lege plekken."[2]
  2. datgene wat men terugstuurt
  3. het terugsturen van vluchtelingen naar het land van herkomst
     Iemand die al in een ander Europees land staat geregistreerd als meerderjarige kan alleen wel teruggestuurd worden naar dat land. Volgens de ACVZ lijken jongeren daarom geregeld met onbekende bestemming te vertrekken uit de asielopvang, uit angst voor terugzending. Ze komen dan terecht in de illegaliteit, waarbij ze het risico lopen uitgebuit of geëxploiteerd te worden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Annephine van Uchelen
    “Musea zijn kunstwerken 'kwijt' door corona” (Zondag 31 mei 2020, 16:19), NOS
  3.   Weblink bron “'IND moet meer onderzoek doen naar leeftijd minderjarige asielzoekers'” (Woensdag 4 februari 2015, 04:16), NOS