• te·rug·voer
vervoeging van
terugvaren

terugvoer

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van terugvaren
    • ... dat ik terugvoer. 
    • ... dat jij terugvoer. 
    • ... dat hij, zij, het terugvoer. 
  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugvoeren
    • ... dat ik terugvoer. 


enkelvoud meervoud
naamwoord terugvoer

terugvoer

  1. feedback, terugkoppeling