Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·den·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugdenken
dacht terug
teruggedacht
zwak -cht volledig

Werkwoord

terugdenken

  1. inergatief in herinnering oproepen
    • Er werd niet meer aan teruggedacht. 
     Duidelijk blijkt dat de diepere betekenis voor ons nog even waardevol is. Voor de viering zullen wij, terugdenkend aan vroeger, zeker veel mogelijkheden vinden.[1]
     Water! Eindelijk water! Met hernieuwde moed liep ik de berg af en vulde snel mijn lege waterflessen met het koele water uit het meer, waarbij ik moest terugdenken aan het advies van mijn dochter.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 7
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers