tekortschieten
- te·kort·schie·ten
- Van te kort schieten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tekortschieten |
schoot tekort |
tekortgeschoten |
klasse 2 | volledig |
tekortschieten
- ergatief onvoldoende of ontoereikend zijn, minder goed presteren dan verwacht
- De commissie kwam tot de conclusie dat het toezicht tekortschoot.
- Ik ben bang dat ik als mens tekortschiet.
- ▸ Haar neus ligt bijna op de stuurpen als ze de laatste krachten in het geteisterde gestel aanspreekt. Woorden schieten nu zelfs tekort. Een ijselijke kreet galmt over de weide op de top van La Planche des Belles Filles. ‘Aaaargh!’[1]
1. onvoldoende of ontoereikend zijn
- Het woord tekortschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tekortschieten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be