Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • teer·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitteren

teerde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitteren
    • Ik teerde uit. 
    • Jij teerde uit. 
    • Hij, zij, het teerde uit. 


Gangbaarheid