• ta·del·lo·se

tadellose

  1. verbogen vorm van de stellende trap van tadellos
      Wat mij niet verwondert, gezien de kwaliteiten van de scherpzinnige en toegewijde jongedame in kwestie (opnieuw verduisterden dreigende onweerswolken het niet meer geheel en al ongeschonden voorhoofd der maagdelijke en belangrijk ergdenkende nicht), wie een woord van oprechten lof en warmen dank voor haar inderdaad tadellose optreden zeker niet mag worden onthouden.[1]
  1.   Weblink bron “De moord in de trein.”, 2e druk (1925), Scheltens & Giltay, Amsterdam, p. 267