• tach·tig·ja·ri·ge

tachtigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van tachtigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een tachtigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord tachtigjarige tachtigjarigen
verkleinwoord

de tachtigjarigev / m

  1. levend wezen dat 80 jaar oud is of iets dat 80 jaar bestaat
    • `Bij de schutters.' Davide Fournier sprak het woord uit alsof het een bijzondere categorie betrof. Omdat het op zijn leeftijd geen doen was om achter honden aan te hollen en dwars door doorntakken en braamstruiken het wild op te drijven, had hij tien jaar geleden de overstap gemaakt. 'Georges had de positie naast me, op een meter of honderdvijftig.' De tachtigjarige wees naar de weg die naar Domaine de Montard leidde. [1] 
  1. Berg, Michael
    Blind vertrouwen [2009] ISBN 978-90-443-4330-4 pagina 151