Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • syl·la·bus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘samenvatting’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord syllabus syllabi
syllabussen
verkleinwoord syllabusje syllabusjes

Zelfstandig naamwoord

de syllabusm

  1. een reader, een uitgave, voor onderwijsdoeleinden, waarin verschillende publicaties over één onderwerp verzameld zijn
    • In de syllabus waren complete hoofdstukken van handboeken verwerkt maar stonden ook de agenda van de cursus vermeld. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen