syllabus
- syl·la·bus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘samenvatting’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | syllabus | syllabi syllabussen |
verkleinwoord | syllabusje | syllabusjes |
de syllabus m
- een reader, een uitgave, voor onderwijsdoeleinden, waarin verschillende publicaties over één onderwerp verzameld zijn
- In de syllabus waren complete hoofdstukken van handboeken verwerkt maar stonden ook de agenda van de cursus vermeld.
- Het woord syllabus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "syllabus" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "syllabus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be