• swaf·fe·len
  • Mogelijk een Randstedelijke aanpassing van een (Zuid-)Nederlandse dialectvorm, vergelijk Brabants zwaffelen “waggelen, heen en weer bewegen” [1] of Vlaams zwaffelen “onvast heen en weer bewegen” [2] [3].
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
swaffelen
swaffelde
geswaffeld
zwak -d volledig

swaffelen

  1. overgankelijk (informeel) slingeren met het eigen mannelijk geslachtsdeel en er opzettelijk mensen of voorwerpen mee aantikken
    • Het woord "swaffelen" was in 2008 het Woord van het Jaar. 
88 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]
  1. swaffelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Berthold van Maris
    Smirten en swaffelen bij de Bosbank. Wat zeggen de nieuwe woorden van 2008? in: Onze Taal  , Jaargang 78 (2009), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 26 op dbnl.org  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be