• sven·ska
Naar frequentie 2492

svenska

  1. enkelvoud van svensk
  • svenske (inzetbaar alleen bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier in plaats van svenska)

svenska

  1. meervoud van svensk
  • svenska sagor
Zweedse sagen
Zweedse sprookjes
[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   svenska     svenskan     -     -  
genitief   svenskas     svenskans     -     -  
[2] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   svenska     svenskan     svenskor     svenskorna  
genitief   svenskas     svenskans     svenskors     svenskornas  

svenska, g

  1. (taal) Zweeds
  2. Zweedse