sudderen
- sud·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sudderen |
sudderde |
gesudderd |
zwak -d | volledig |
sudderen [3]
- absoluut (voeding) (kookkunst) zachtjes pruttelend koken of gaar worden
- laat de runderlapjes maar lekker een paar uur sudderen op een driepits oliestel tot ze uit elkaar vallen
- overgankelijk iets zachtjes pruttelend doen garen
- Deze lapjes worden een paar uur gesuddered tot zij gaar zijn.
- Het woord sudderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sudderen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "sudderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sudderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be