• stroom sa·men
vervoeging van
samenstromen

stroom (...) samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenstromen
    • Ik stroom samen. 
  2. gebiedende wijs van samenstromen
    • Stroom samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenstromen
    • Stroom je samen?