stroel
- stroel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stroel | stroelen |
verkleinwoord |
de stroel m
- het murmelen van een beekje; het geruis van stromend water
vervoeging van |
---|
stroelen |
stroel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroelen
- Ik stroel.
- gebiedende wijs van stroelen
- Stroel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroelen
- Stroel je?
- Het woord stroel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.