• stroel
enkelvoud meervoud
naamwoord stroel stroelen
verkleinwoord

de stroelm

  1. het murmelen van een beekje; het geruis van stromend water
vervoeging van
stroelen

stroel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroelen
    • Ik stroel. 
  2. gebiedende wijs van stroelen
    • Stroel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroelen
    • Stroel je?