strijdvaardigheid
- strijd·vaar·dig·heid
- afleiding van strijdvaardig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strijdvaardigheid | strijdvaardigheden |
verkleinwoord |
- bereid om een gevecht aan te gaan
- ▸ Dappere ridders die in de eerste plaats met moed zijn toegerust en pas daarna met tastbare wapens die de vijand bij de eerste aanblik reeds zullen afschrikken! Hoe groot moet uw vreugde niet zijn, want met eenzelfde voornemen, dezelfde kracht en strijdvaardigheid gewapend, zullen wij recht op het doel afstevenen waarvoor men de dood niet hoeft te vrezen.[2]
- ▸ ' De indruk die hij op anderen maakte, laat zich samenvatten in het woord `terribile'; zijn denkbeelden, zijn werk, kracht en zijn strijdvaardigheid waren titanisch.[3]
- Het woord strijdvaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Joanot Martorell en Martí Joan de Galba“Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999
- ↑ “De tuinen van Bomarzo” (1968), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021433585