stiger
- sti·ger
- Zelfstandig naamwoord: Verwant met het Duitse zelfstandige naamwoord Steiger
- Zelfstandig naamwoord: naamwoord van handeling van het Noorse werkwoord stige met het achtervoegsel -er
Naar frequentie | 3225 |
---|
stiger
- tegenwoordige tijd van stige
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | stiger | stigeren | stigere | stigerene |
genitief | stigers | stigerens | stigeres | stigerenes |
stiger, m
- (beroep), (mijnbouw) mijnopzichter
stiger, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van stige
- sti·ger
- Zelfstandig naamwoord: Verwant met het Duitse zelfstandige naamwoord Steiger
- Zelfstandig naamwoord: naamwoord van handeling van het Nynorske werkwoord stige met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | stiger | stigeren | stigere | stigerene |
stiger, m
- (beroep), (mijnbouw) mijnopzichter