• sti·ger
Naar frequentie 3225

stiger

  1. tegenwoordige tijd van stige
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stiger     stigeren     stigere     stigerene  
genitief   stigers     stigerens     stigeres     stigerenes  

stiger, m

  1. (beroep), (mijnbouw) mijnopzichter

stiger, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van stige


  • sti·ger
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stiger     stigeren     stigere     stigerene  

stiger, m

  1. (beroep), (mijnbouw) mijnopzichter