• stea·men
  • uit het Engels [1]

steamen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
steamen
steamde
gesteamd
zwak -d volledig
  1. inergatief heel snel lopen of rijden
  2. overgankelijk (misdaad) met geweld of dreigen met geweld, iemand geld of goederen afpersen
  3. overgankelijk (kookkunst) een gerecht klaar maken in een steamer
45 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]