[1] de motorfiets van een stayer
  • stay·er
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘wielrenner op de lange baan achter gangmaker’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • naamwoord van handeling van stayeren
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stayer stayers
verkleinwoord

de stayerm

  1. gangmaker tijdens een wielerwedstrijd op de baan
    • Het is van het grootste belang dat de stayer een hoog en gelijkmatig tempo rijdt dat de wielrenner kan bijhouden. 
  2. een schaatser die goed is op de lange afstand
    • De 10.000 meter is echt de afstand voor de stayers. 
61 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]