• stamp·voe·ten
  • In de betekenis van ‘met de voeten stampen’ voor het eerst aangetroffen in 1681 [1]
  • Samenstellende afleiding van de stam van stampen en voet met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stampvoeten
stampvoette
gestampvoet
zwak -t volledig

stampvoeten

  1. inergatief op de grond stampen met de voet, gewoonlijk uit woede
    • Ze stampvoette net zolang tot ze haar zin kreeg. 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]