• spij·ker aan

uit spijker (werkwoord) en aan, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
aanspijkeren

spijker (...) aan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanspijkeren
    • Ik spijker aan. 
  2. gebiedende wijs van aanspijkeren
    • Spijker aan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanspijkeren
    • Spijker je aan?