Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·vloer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelvloer speelvloeren
verkleinwoord speelvloertje speelvloertjes

Zelfstandig naamwoord

de speelvloerm

  1. vloer waarop men een toneestuk speelt
     Of een stuk van Dürrenmatt over de laatste Romeinse keizer die zich liever bezighoudt met zijn eigen beslommeringen dan die van het volk. De theaters zitten bomvol, tot op de trappen en de speelvloer zitten rijendik toeschouwers die haarfijn aanvoelen wat de maker probeert te zeggen.[1]
  2. vloer waarop men een sport beoefend
     Polman kreeg in de slotfase van de met 31-27 verloren wedstrijd een flinke duw van een opponente en kwam daardoor hard in aanraking met de speelvloer. De 22-jarige linkeropbouwspeelster was in dat duel topscorer van Oranje met zeven treffers.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Te sexy T-shirt tegen censuur Iran” (Dinsdag 9 februari 2010, 08:57), NOS
  2.   Weblink bron “Deelname Polman onzeker tegen Frankrijk” (Dinsdag 16 december 2014, 18:38), NOS