Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·ruim·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelruimte speelruimtes
speelruimten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de speelruimtev [3]

  1. de ruimte (speling) waarin men van de norm kan afwijken
    • Er zit nog wat speelruimte in de begroting.  
  2. een ruimte waarin men speelt
    • Het casino heeft een mooie speelruimte. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen