Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·de te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugspelen

speelde terug

  1. enkelvoud verleden tijd van terugspelen
    • Ik speelde terug. 
    • Jij speelde terug. 
    • Hij, zij, het speelde terug. 


Gangbaarheid