Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spat·te uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitspatten

spatte (…) uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitspatten
    • Ik spatte uit. 
    • Jij spatte uit. 
    • Hij, zij, het spatte uit. 

Gangbaarheid