Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • span·riem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spanriem spanriemen
verkleinwoord spanriempje spanriempjes

Zelfstandig naamwoord

de spanriemm

  1. een stevige band waarmee men goederen kan vastsjorren
     De afgeknakte verlichtingspaal diende vanop de brug over de autosnelweg met spanriemen vastgesjord te worden, om te vermijden dat hij bij de takelwerken op de autosnelweg zou terechtkomen.[2]
  2. riem waarmee men een tent stevig kan verankeren
     De rit drinken we weg met een glaasje wijn, en dat terwijl we nog geen vijf minuutjes op de camping zijn. Haringen, spanriemen, luchtmatrassen opblazen en andere kampeerbesognes zijn plots heel ver weg. Autostoelen omdraaien, fruitschaaltje op tafel en in een mum wordt de zithoek van onze Koala best een gezellige plek, zeker met het getik van de regen op het dak.[3]
  3. een stevige band waarlangs men een scheermes kan slijpen
     Hij haalde zijn scheermes langs de spanriem en schoor zich zorgvuldig.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. spanriem op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Geert Herman
    “Vrachtwagen ramt pijler autostradebrug in Beervelde” (12/03/2012), De Standaard
  3.   Weblink bron
    Liesbet Aelvoet
    “Op zoek naar 'de klik' van de motorhome” (18/09/2011), De Standaard
  4. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132