• sol·de·nier
enkelvoud meervoud
naamwoord soldenier soldeniers
verkleinwoord

de soldenierm

  1. huursoldaat, huurling
     De ketellapper diende als soldenier in een van regimenten die voor het parlement vochten.[3]
37 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]
  1. soldenier op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    M. Dankers
    “Het paradijs opnieuw verloren” (19-11-2003), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be