• snak·kend
vervoeging van: snakken
verbogen vorm: snakkende

snakkend

  1. onvoltooid deelwoord van snakken
     Ze waren de onbetwiste heerseressen van de barakken en hielden zonder problemen een twintigtal kerels onder de duim, hoe naar liefde snakkend die zich ook konden gedragen na meerdere maanden in de bergen.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142