snakkend
- snak·kend
vervoeging van: | snakken |
verbogen vorm: | snakkende |
snakkend
- onvoltooid deelwoord van snakken
- ▸ Ze waren de onbetwiste heerseressen van de barakken en hielden zonder problemen een twintigtal kerels onder de duim, hoe naar liefde snakkend die zich ook konden gedragen na meerdere maanden in de bergen.[1]
- Het woord snakkend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142