• smies·pe·len
  • In de betekenis van ‘fluisteren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1874 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smiespelen
smiespelde
gesmiespeld
zwak -d volledig

smiespelen

  1. inergatief half verholen met elkaar praten
    • Hij zag daar wat mensen die elkaar aanstootten en een beetje smiespelden over hem. 
67 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[2]