• sla·vist
  • afgeleid van Slaaf met het achtervoegsel -ist
enkelvoud meervoud
naamwoord slavist slavisten
verkleinwoord - -

de slavistm

  1. (beroep) beoefenaar van de slavistiek
65 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be