• slab·be·ren

slabberen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
slabberen
slabberde
geslabberd
zwak -d volledig
  1. snel, morsig en luidruchtig eten en drinken (zoals varkens doen)
51 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]