• skrem·me
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skremme
skremmer
skremte
skremt
Klasse 2 zwak

skremme

  1. schrikken
  2. opschrikken
  3. afschrikken
    «Straffen skal skremme
    Straffen zullen afschrikken.
  • et skremmende syn
een verschrikkende aanblik

skremme opp

  1. opdrijven
    «Skremme opp en hare.»
    Een haas opdrijven.

skremme vekk

  1. verjagen, wegjagen
    «NATO-skip skal skremme somaliske sjørøvere.»
    NAVO-schepen zullen Somalische zeerovers verjagen.


  • skrem·me
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skremme
skremmer
skremde
skremte (bijvorm)
skremt
skremd (bijvorm)
Klasse 2 zwak

skremme

  1. schrikken
  2. opschrikken
  3. afschrikken
  • eit skremmande syn
een verschrikkende aanblik

skremme opp

  1. opdrijven
    «Skremme opp ein hare.»
    Een haas opdrijven.

skremme vekk

  1. verjagen, wegjagen