sjoelen
- sjoe·len
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘met de sjoelbak spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1895-1896 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sjoelen |
sjoelde |
gesjoeld |
zwak -d | volledig |
sjoelen
- inergatief (spel) een oud-Hollands gezelschapsspel gespeeld door houten schijven over de houten ondergrond van een sjoelbak te schuiven
- Vroeger sjoelden we vaak op zolder.
- Het woord sjoelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjoelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sjoelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sjoelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be