share
- share
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘aandeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | share | shares |
verkleinwoord | - | - |
de share m
vervoeging van |
---|
sharen |
share
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sharen
- Ik share.
- gebiedende wijs van sharen
- Share!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sharen
- Share je?
- Het woord share staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Geluid: share (US) (hulp, bestand)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to share |
he/she/it | shares |
verleden tijd | shared |
voltooid deelwoord |
shared |
onvoltooid deelwoord |
sharing |
gebiedende wijs | share |
share
enkelvoud | meervoud |
---|---|
share | shares |
share