Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schors op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opschorsen

schors (…) op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschorsen
    • Ik schors op. 
  2. gebiedende wijs van opschorsen
    • Schors op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschorsen
    • Schors je op? 

Gangbaarheid