• schmie·ren
  • uit het Duits [1]

schmieren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schmieren
schmierde
geschmierd
zwak -d volledig
  1. (toneel) op een niet serieuze manier zijn rol in een toneelstuk of film spelen
     Want de Oscarwinnares schmiert zich ongemakkelijk en met een merkwaardig huppeltje door de film als ’The Nurse’. Deze excentrieke verpleegster (inclusief getroebleerd verleden!) runt niet alleen het hotel; tevens beschikt zij over een futuristische 3D-printer waarmee ze beschadigde organen kan vervangen.[3]
     Hun verhaal gaat over de eerste werkweek van het naïeve groentje De Cock (een prima Waldemar Torenstra), die van gemoedelijk Urk wordt overgeplaatst naar het explosieve politiebureau Warmoesstraat in Amsterdam. Daar moet hij samenwerken met ras-Mokummer Montijn, in wie we een prettig schmierende Tygo Gernandt herkennen.[4]
  2. (toneel) sterk op effect spelen
49 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[5]
  1. schmieren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    ERIC LE DUC
    “Filmrecensie: ’Hotel Artemis’” (28 jun. 2018), De Telegraaf
  4.   Weblink bron
    ERIC LE DUC
    “Filmrecensie: ’Baantjer het begin’” (18 apr. 2019), De Telegraaf
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be