• schep·bek·kens

de schepbekkensmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schepbekken
      (…) de spijze en drank voor het volk uit het zap en pit der noot: de kopjes en schepbekkens uit de binnenste herde schil: (…)[1]
  1.   Weblink bron
    Johan Nieuhof
    “Joan Nieuhofs Zee en lant-reize, door verscheide gewesten van Oostindien: behelzende veele zeltzaame en wonderlijke voorvallen en geschiedenissen. Beneffens een beschrijving van lantschappen, steden, dieren, gewassen, draghten, zeden en godsdienst der inwoonders ...” (1682), de weduwe van Jacob van Meurs, Amsterdam, p. 163 kol. 1