• sche·luw·te
enkelvoud meervoud
naamwoord scheluwte -
verkleinwoord - -

de scheluwtev

  1. de mate waarin een voorwerp niet vlak meer (scheluw) is door kromtrekking
  2. (spoorwegen) te snelle overgang tussen een rechtstand en een cirkelboog of tussen twee bogen met een verschillende straal