savoureren
- Geluid: savoureren (hulp, bestand)
- sa·vou·re·ren
- Van het Franse savourer (met het achtervoegsel -eren) [1][2]. In de betekenis ‘met smaak genieten van’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
savoureren |
savoureerde |
gesavoureerd |
zwak -d | volledig |
savoureren [4]
- overgankelijk (voeding) (kookkunst) met smaak genieten van
- Het woord savoureren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "savoureren" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ savoureren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "savoureren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be