• sa·gen

de sagenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sage
69 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • sa·gen
Naar frequentie 548

sagen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van sag


  • IPA: /ˈzaːgŋ̩/
  • sa·gen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sagen
/ˈzaːgŋ̩/
sagte
/ˈzaːktə/
gesagt
/gəˈzaːkt/
volledig

sagen

  1. zeggen



  • sa·gen
Naar frequentie 10975

sagen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van sag