• sør·lig
  • Noors bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -lig.
Naar frequentie > 50000
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sørlig sørligere sørligst
o enkelvoud sørlig
meervoud sørlige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
sørlige sørligere sørligste

sørlig

  1. zuidelijk
  2. van zuiden, zuidelijk
  3. naar zuiden, zuidelijk
  • [1]: sørligere breddegrader
zuidelijkere breedtegraden
  • [2]: sørligere bris
een zuidelijkere bries
  • [3]: Kursen var sørlig.
De koers was naar zuiden.


sørlig

  1. verouderde spelling of vorm van sørleg tot 2012
(verouderd) onbepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van sørlig