rumba
- rum·ba
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘dans’ voor het eerst aangetroffen in 1922 [1]
- leenwoord uit het Spaans[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rumba | rumba's |
verkleinwoord |
- Latijns-Amerikaanse dans en de daarbij behorende muziek in vierkwartsmaat
- Tak, tak, slow, heup. Een koppel danst de rumba. Eerst met een vlotte heupswing, daarna steeds houteriger en aan het eind eenzaam alleen. Met die potsierlijke dans symboliseert de proloog van Een coming of age voor bejaarden de knullige methodiek van het leven. „Iedereen kan het”, zegt een dansleraar. „1,2,3,4. En we gaan door totdat het stopt.” [4]
- Het woord rumba staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rumba" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rumba" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rumba op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Joke Beeckmans 18 februari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be