• ruim·te·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ruimtelijkheid
verkleinwoord

de ruimtelijkheidv

  1. mate waarin men de driedimensionale ruimte op het platte vlak kan suggereren
     Net als in 1996 kregen de leerlingen vorig jaar een verhaal voorgelezen en moesten vervolgens daarbij een tekening maken. Kunsthistorici beoordeelden de tekeningen op onder meer de mate waarin het verhaal overtuigend werd afgebeeld, de volledigheid, de ruimtelijkheid, de sprekende weergave van handelingen en het handschrift.[2]
     Alleen als je de werken langer bekijkt en ziet hoe de vlakheid van het witte licht een dialoog aangaat met de ruimtelijkheid van de schilderijen, dan besef je dat dit een bewuste keuze van de kunstenares moet zijn geweest.[3]
  2. mate waarin iets een uitgebreidheid heeft
     Het resultaat is een modern en markant gebouw. Kenmerkend is de lichtinval, de ruimtelijkheid en het kleurgebruik. Daarnaast valt de menselijke maat van het gebouw op. "Kleine en grote zalen, plekjes waar je kunt zitten en een mooie tuin eromheen", zegt conservator Jet van Overeem.[4]
     Bewoner Cor Veldt zou dat jammer vinden. Hij ziet de Purmer liever groen. "Ik ben gehecht aan die ruimtelijkheid, hier kan je je zinnen verzetten." Al begrijpt hij wel dat de woningnood dwingt tot dit soort bouwplannen buiten het stedelijke gebied.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “In 1996 tekenden kinderen mooier dan nu” (30-03-2017), NOS
  3. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  4.   Weblink bron “Tentoonstelling Kunstmuseum Den Haag over eigen Berlage-gebouw” (24-02-2021), NOS
  5.   Weblink bron
    Karin Bakker
    “Is bouwen in het groen de oplossing voor het huizentekort?” (25-10-2017), NOS