Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruimt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitruimen

ruimt (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitruimen
    • Jij ruimt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitruimen
    • Hij ruimt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitruimen
    • Ruimt uit! 

Gangbaarheid