Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruil om
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
omruilen

ruil om

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omruilen
    • Ik ruil om. 
  2. gebiedende wijs van omruilen
    • Ruil om! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omruilen
    • Ruil je om? 


Gangbaarheid