En rugde.
Een houtsnip.
  • rug·de

rugde m/v

  1. (steltloperachtigen) houtsnip
m/v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rugde     m: rugden
v: rugda  
  rugder     rugdene  
genitief   rugdes     m: rugdens
v: rugdas  
  rugders     rugdenes  


  • rug·de

rugde v

  1. (steltloperachtigen) houtsnip
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rugde     rugda     rugder     rugdene  
genitief                        
v
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rugda         rugdor     rugdone  
genitief